Thomas Bernhard

 

 

Thomas Bernhard – Denkanstöße geben, mehr war es ja nicht

 

Thomas Bernhard is in 1931 in Heerlen, in Nederland geboren. Hij behoort tot één van de grootste Oostenrijkse schrijvers. Misschien is het uit zijn moeilijke jeugd te verklaren dat Bernhard (1931 – 1989) bijna mensenschuw en teruggetrokken leefde. Hij was zich ervan bewust dat hij niet anders kon en moeilijk in de omgang was. Menig journalist heeft uren op hem moeten wachten, zonder dat het interview doorging. Sommigen hadden geluk. Toch is er over zijn leven veel bekend.

Tot het beste proza dat hij schreef, behoren namelijk zijn vijf autobiografieën waarvan Ein Kind, over de eerste acht jaren van zijn leven, misschien wel het beste is.

 

Es ist schwierig mit mir, nicht? Ich kann nicht anders

Zijn jeugd was niet erg gelukkig. Zijn moeder, Herta Bernhard, was ongewenst zwanger geraakt, ontvlucht daarom Oostenrijk en komt op een vroedvrouwenschool in Heerlen terecht. Daar baart zij Thomas Nicolaas Bernhard. Als zij terugkeren naar Oostenrijk, wordt Thomas eerst door zijn grootvader opgevoed. Later stuurt zijn moeder hem naar een internaat, waar hij door het strenge regime een traumatische periode beleeft. Het gymnasium maakt hij niet af. Hij wordt verkoper, loopt tuberculose op en verblijft regelmatig in sanatoria, waar hij lang niet altijd adequaat wordt behandeld. Hij zal van ziekte aan de luchtwegen zijn hele leven ernstig last hebben.

Bernhard bezoekt in de jaren vijftig de theaterschool en legt zich toe op zang. Zijn eerste werken zijn gedichten, die hij aanvankelijk verborgen houdt, maar later door een vriend op muziek worden gezet. Naast romans, schrijft hij vooral toneelstukken, waardoor hij met name bekendheid verwerft.

Bernhard stond op zeer gespannen voet met de Oostenrijkse overheid en de Rooms-Katholieke Kerk, zijn kritiek op hen schoof hij nooit onder stoelen of banken. In zijn testament bepaalde hij, dat zijn werk na zijn dood niet in Oostenrijk mocht verschijnen of opgevoerd mocht worden. Ondanks dat heeft hij vele geronommeerde ook Oostenrijkse prijzen ter bevordering van literatuur voor zijn werk ontvangen. In 1989 stierf Bernhard.

Thomas Bernhard over zijn jeugd und die Einsamkeit/het alleenzijn.

Veel meer films over deze bijzondere schrijver vind je op internet.

 

Im Grunde schreibe ich immer dasselbe

Het is waar dat een aantal thema’s zoals dood, lijden, ziekte regelmatig terugkeert in zijn werk. Dat had misschien zijn oorzaak in zijn eigen ziekte, de ademnood waardoor hij dagelijks werd gekweld. Maar meer nog leed Bernhard als Oostenrijker onder de erfenis van Europa, dat twee wereldoorlogen en een Holocaust op zijn geweten heeft. Toekomst was voor hem hetzelfde als verval. Wat dat betreft stond hij in de traditie van degenen, die kritiek uitoefenden op het westerse geloof in vooruitgang en de ideeën van de Verlichting.

Ondanks zijn sombere kijk op de mensheid heeft Bernhard prachtig en leesbaar proza geschreven. Zijn toneelstukken zijn soms nogal cynisch, maar daardoor vaak ook erg vermakelijk. Hieronder staan twee korte verhalen als voorbeeld.

 

Der Geldbriefträger

Der Geldbriefträger flüchtet mit seiner gefüllten Ledertasche über die Grenze. Er durchschwimmt den Fluß und rettet sich auf einen aus dem Dickicht hervorstehenden Aststumpf. Er zieht seine Schuhe aus und streunt barfuß durch den Wald. Je weiter er sich von seinem Dorf entfernt, desto düsterer wird die Landschaft. Schließlich ist er der Finsternis ausgeliefert. Er muss über Moosflächen kriechen und reißt sich die Knie auf. Nach seiner Zeitrechnung müsste es längst wieder Tag geworden sein. Aber die Finsternis verändert sich nicht. Selbst Schreie, die er, auf einem gefällten Baumstamm sitzend, hervorstößt, haben kein Echo. Dann entdeckt er plötzlich: ich darf nicht schreien! Er sieht ein Licht, die Umrisse eines Bauernhauses. Er nähert sich, zieht die Geldtasche hinter sich her. Er klappt die Tasche auf und zu und schleppt sich wieder fort. Er denkt: Ich darf nicht hingehen! Der Hunger beginnt seine Arbeit und wirft ihn schließlich fiebernd in einen Graben. Vor dem Aufprall erwacht er und stellt fest, dass alles nur ein Traum war, von dem nichts übriggeblieben ist als sein fiebriger Körper. Er steht auf und geht hinaus. Er macht einen Spaziergang und legt sich erst um vier Uhr früh wieder schlafen. Trotzdem gibt er am darauffolgenden Tag die Stelle als Geldbriefträger auf und lässt sich versetzen. Seiner Frau sagt er, dass er lieber in der Stadt leben möchte, unter vielen Menschen, die Finsternis wäre dort nicht so groß.

Bernhard leest Der Geldbriefträger

 

Ausgeliefert

Der sogenannte Ofner, Gemeindearbeiter, Totenansager, hat, um, wie ihm unser Arzt gesagt hatte, das Leben seiner lungenkranken Frau zu retten, mit dieser zusammen ein kleines Waldgrundstück in unserer Nähe erworben, in nebelfreier Höhe und guter Luft, und die beiden hatten sich in jahrelanger Arbeit, naturgemäß auch von der Gemeinde und von der unmittelbaren Nachbarschaft unterstützt, auf dem Grundstück ein kleines Haus gebaut. Wie aber das Haus fertig gewesen war, erkrankte der Ofner, weil der Hausbau über seine Kräfte gegangen war, und verstarb binnen kurzem. Seine Witwe, für die schließlich das Haus am Waldrand bestimmt gewesen war und die sich tatsächlich und selbst nach dem Tod ihres Mannes zusehends nicht nur an der Lunge erholt hatte, musste sich einen Hund anschaffen, weil sie sich naturgemäß jetzt allein zu fürchten hatte. Der Hund hatte jeden, der sich ihrem Hause auch nur auf zweihundert Schritte näherte, verbellt, und es hatte sich mit der Zeit niemand mehr in die Nähe des Hauses getraut. Jahrelang hat es die Frau auf diese Weise mit dem Hund allein und ganz ohne Menschen ausgehalten, auf einmal, von einem Augenblick auf den ändern, hat sie diesen Zustand nicht mehr aushalten können und ist hinausgegangen und hat den Hund, der ihr so viele Jahre treu gedient hatte, mit einem sogenannten Sappel, mit welchem die Blochzieher blochziehen, erschlagen und sich den Menschen ausgeliefert.

 

 

 

Ist es eine Komödie? Ist es eine Tragödie?

Een voor Bernhard typerend verhaal is ook Ist es eine Komödie? Ist es eine Tragödie? Opvallend in dit verhaal is de verbinding tussen spreken, denken en gaan. De afgelegde weg wordt verschillende keren herhaald en nauwkeurig beschreven. Dat komt bij Bernhard vaak voor.

Een student medicijnen die zich sterk voor theater interesseert, twijfelt of hij naar het theater zal gaan of dat hij zal gaan studeren. Hij moet namelijk binnenkort tentamen pathologie doen. Hij voelt zich alleen en kan geen beslissing nemen. Dan wordt hij door een vreemde man in een donker stadspark aangesproken. De man kan hij niet van zich afschudden en ze raken in gesprek over het theater. Maar intussen vermoeit de man de student ook met zijn eigen probleem: een moord op een vrouw. Hij is in vrouwenkleding gekleed, heeft vele tics en lijdt aan herhalingsdwang.

De student vraagt zich onbewust af of hij geconfronteerd wordt met zijn lesstof, het pathologietentamen dat hij moet doen, of dat hij ongemerkt in een theaterstuk is beland. Dan is het de vraag of het een komedie is of een tragedie. Maar wat maakt uit? Theater is Schweinerei en met de wereld is het niet anders gesteld. Alles in dit leven is komedie of tuchthuis.

Kenmerkend voor Bernhard zijn de ellenlange scheldkanonnades. Ondanks de ernst ervan en de vele grofheden daarin, die vooral tegen het theater, de kerk of Oostenrijk zijn gericht, is zijn werk vaak komisch. Dit verhaal Ist es eine Komödie? Ist es eine Tragödie? is hiervan een goede illustratie.

 

Ich bin acht oder zehn Wochen nicht mehr ins Theater gegangen, sagte ich mir, und ich weiß, warum ich nicht mehr ins Theater gegangen bin, ich verachte das Theater, ich hasse die Schauspieler, das Theater ist eine einzige perfide Ungezogenheit, eine ungezogene Perfidie, und plötzlich soll ich wieder ins Theater gehen? In ein Schauspiel? Was heißt das? (…)

Du weißt, dass das Theater eine Schweinerei, habe ich mir gesagt, ( … )

Und wenn Sie glauben, dass es in den Strafanstalten ein Vergnügen ist, so irren Sie sich! Die ganze Welt ist eine einzige Jurisprudenz. Die ganze Welt ist ein Zuchthaus. Und heute Abend, das sage ich Ihnen, wird in dem Theater da drüben, ob Sie es glauben oder nicht, eine Komödie gespielt. Tatsächlich eine Komödie.

Thomas Bernhard leest Ist es eine Komödie? Ist es eine Tragödie? (14′)

 

Een middeleeuwse dodendans. De regisseur Claus Peymann heeft de toneelstukken van Bernhard een burgerlijke variatie op de middeleeuwse dodendans genoemd.

Karakteristiek voor de toneelstukken van Bernard is dat zij volgens eenzelfde vast patroon verlopen. Er wordt steeds veel gegeten en gedronken en de stukken sluiten meestal af met een gezamenlijke maaltijd ter gelegenheid van een verjaardag of een ander feest. Maar dan komt altijd de dood of iets ander ellendigs als definitieve bederver van de gezelligheid om de hoek kijken. De regisseur Claus Peymann heeft de toneelstukken van Bernhard een burgerlijke variatie op de middeleeuwse dodendans genoemd.

 

Ein Fest für Boris

Ein Fest für Boris Projekttheater Vorarlberg.

Ein Fest für Boris (1968) is een aaneenschakeling van absurde scènes waarin de dood als eindbestemming en ook de drang van de mens om anderen te vernietigen, centraal staan. Het leven wordt als een ziekte ten tonele gevoerd, dat zeker met de dood zal eindigen. De situatie van de mens is als die van kreupele.

De hoofdpersoon in het stuk is één van de dertien gehandicapten, die in het derde deel aan een lange tafel zitten ter gelegenheid van een feestmaal ter ere van Boris, die zijn verjaardag viert. En terwijl Boris steeds harder op zijn trommel begint te slaan, valt Boris tot slot voorover dood op tafel.

Bernhard verkondigt in zijn toneelstukken geen politieke visie, maar hij wil vooral het voortgaande verval in de maatschappij, zonder enige hoop op verbetering, demonstreren. Zijn stukken, waar vooral ook heel wat om te lachen is, zijn absurd. Ze kenmerken zich door dialogen die eigenlijk helemaal geen dialogen zijn, maar bijna in één adem uitgesproken, achter elkaar gezette monologen. Niemand luistert er naar elkaar. Zijn werk komt sterk overeen met dat van absurdistische toneelschrijvers als Ionesco en Beckett.

 

Vor dem Ruhestand

Zijn pessimisme ten aanzien van de mens laat Bernhard in Vor dem Ruhestand (1979) aan de hand van de lotgevallen van de rechter Rudolf Höller zien. Rudolf Höller, president van de rechtbank en voormalig SS-officier, staat aan de vooravond van zijn pensioen. Hij woont samen met zijn twee zussen Clara en Vera. Clara is verlamd en zit in een rolstoel. Deze drie ongetrouwde zielen voeren een soort ritueel spel op waarvan de rollen lang geleden zijn vastgelegd.

Vor dem Ruhestand

Het is een ritueel waar het zwijgen en dat wat verzwegen moet worden, meer zegt dan dat wat uitgesproken wordt. Het is een spel van verleiding en ontmaskering. De communicatie wordt voortdurend gestoord en voor zover deze tot stand komt, berust hij op misverstand en overheerst de sprakeloosheid. Wie toch spreekt, wordt door degenen die zwijgen belachelijk gemaakt. Wanneer de personages eindelijk hun mond opendoen, verdwalen ze in eindeloze monologen, zonder aan anderen het woord te willen afstaan.

Dit stuk wordt met vele andere, waaronder Die Jagdgesellschaft en Heldenplatz ook in Nederland regelmatig opgevoerd.

Bernhard moest niets hebben van het Oostenrijk, van de walsen, de operettes en de schöne blaue Donau. In wezen haatte hij Oostenrijk in alle opzichten.

Fragmenten uit Vor dem Ruhestand zijn op internet te vinden.

 

Heldenplatz – Denkanstöße geben, mehr war es ja eigentlich nicht

 

‘Uit Wenen kun je maar beter verdwijnen of je zelf ombrengen’, zegt één van de hoofdpersonen in Heldenplatz. In zijn laatste stuk, dat nog kort voor zijn dood voor het eerst is opgevoerd, houdt Bernhard de Oostenrijkers op meest kritische wijze een spiegel voor. Het is alsof hij daarmee de eindbalans definitief op wilde maken, het is de laatste afrekening met het land dat hij hartgrondig haatte. Voor het stuk begint staan er op witte pagina’s levensgroot een citaat en de datum maart 1988.

 

Kann schon sein dass Sie sich ein paarmal im Jahr
in dieser Stadt wohlfühlen
wenn Sie über den Kohlmarkt gehen
oder über den Graben
oder die Singerstraße hinunter in der Frühlingsluft
wenn Sie es sich einmal mit größter Selbstverleugnung verbieten
an die absolute Lächerlichkeit dieses Staates zu denke

Thomas Bernhard, Heldenplatz, p. 7/148

 

Dan begint de eerste scène, waarin het personeel terugblikt op de begrafenis van Josef Schuster eerder die dag. Josef Schuster is een wiskundeprofessor, van joodse afkomst, die na de oorlog tot 1957 in Oxford woonde en werkte. De gesprekken vinden in zijn woning op de Heldenplatz plaats. Het dienstmeisje dat voor hem werkte, citeert Josef Schuster:

 

in Oxford gibt es keinen Heldenplatz
in Oxford ist Hitler nie gewesen
in Oxford gibt es keine Wiener
in Oxford schreien die Massen nicht (p.13)

 

Wien, Heldenplatz, Maart 1938. Toespraak van Hitler.

Wenen, Heldenplatz, de Volksgarten, het grote park in de buurt, daar was de woning van Schuster. Maar een blik op de kaart van Wenen toont, dat er op Heldenplatz en in het park geen woningen zijn. Bernhard gebruikt deze historische plek in het centrum van Wenen als poëtische en politieke metafoor. Hij confronteert in dit stuk de Oostenrijkers op pijnlijke wijze met hun ‘roemrijke’ verleden. Hier staan immers alleen maar gedenktekens ter herinnering aan de overwinningen op de Turken (1697) en op Napoleon (1809).

Op 15 maart 1938 sprak Hitler er de woorden:

Jahrhundertelang haben sich in den unruhevollen Zeiten der Vergangenheit die Stürme des Ostens an den Grenzen der alten Ostmark gebrochen. Jahrhundertelang für alle Zukunft soll sie nunmehr wieder sein ein eiserner Garant für die Sicherheit und für die Freiheit des deutschen Reiches.

Beluister hier het slot van de toespraak (3′)

 

De herinnering aan Heldenplatz, het politieke centrum van een ten onder gegane wereldmacht, dwingt Schuster opnieuw, vijftig jaar na de Anschluss, tot emigratie. Het antisemitisme is er in 1988 nog springlevend. Schuster pleegt kort voor zijn voorgenomen vertrek naar Oxford zelfmoord.

Precies in het midden van dit uit drie scènes bestaande stuk, wordt in een lange monoloog door filosofieprofessor Robert, de broer van Josef Schuster, uitgelegd waarom het met Josef wel zo moest aflopen. Met het uitzicht op het Burgtheater aan de ene kant en op het parlement aan de andere kant ontbrandt deze goedaardige man in een tirade tegen alles wat Oostenrijks is. Waarbij vooral het theater, de spelers en de regisseur het moeten ontgelden. Maar heel Oostenrijk is een theater, vol statisten, die stuk voor stuk vallen voor de grote regisseur. In het licht van het verleden, zijn nu ook de kerk en de politici mikpunt van felle kritiek.

 

Der Regisseur wird kommen
Und sie endgültig in den Abgrund hinunterstoßen
Sechseinhalb Millionen Statisten
Die von ein paar verbrecherischen Hauptdarstellern
Die in der Hofburg und auf dem Ballhausplatz sitzen
An jedem Tag vor den Kopf
Und am Ende doch wieder nur in den Abgrund
Gestoßen werden

Was diesem armen unmündigen Volk geblieben ist
Ist nichts als das Theater

Österreich ist nichts als eine Bühne
Auf der alles verlottert und vermodert und verkommen ist.

Dieser kleine Staat ist ein großer Misthaufen

Das ganze war ja eine absurde Idee
Nach Wien zurückzugehen
Aber die Welt besteht ja nur aus absurden Ideen

Thomas Bernhard, Heldenplatz, pp. 89, 164, 165

 

Het stuk van Bernhard lijkt op absurd theater. Absurd theater wordt gekenmerkt door doelloze monologen en de afwezigheid van een logisch voortschrijdende handeling. Het is een vorm van protest tegen klassieke theatervormen, dat vooral in de jaren vijftig populair is geworden. Bernhard onderscheidt zich echter van absurd theater omdat er in zijn stukken wel degelijk iets gebeurt. In de lange monologen worden als in een terugblik heel wat gebeurtenissen ten tonele gevoerd. De voorgeschiedenis van de zelfmoord, de terugkeer naar Wenen, de planning van een nieuwe emigratie en de val uit het raam van de professor worden uitvoerig uit de doeken gedaan. Josef Schuster wilde een wetenschappelijke studie schrijven over die Zeichen der Welt (p. 162).

Maar daarvan komt het niet:

ich verstehe die Zeichen der Zeit nicht mehr, die Zeichen der Zeit versteht niemand (p. 104).

Daarmee lijkt dit op het eerste gezicht nogal absurde en platte theater met de grote tirades tegen Oostenrijk ons indirect een filosofische en literatuurwetenschappelijke discussie binnen te willen leiden over schijn en werkelijkheid, over het verband tussen de woorden en de dingen. De tekens betekenen niets meer. Ze verwijzen naar niets in de realitieit. Er valt dan ook niets te ontcijferen, of ergens een zin in te ontdekken, er moet vooral veel ontward, gedeconstrueerd worden.

 Scène uit Heldenplatz (2′)

Fragment uit Heldenplatz met de reacties van het publiek. Dat dit stuk de Oostenrijkers soms allemaal wat te wild in de oren klonk, valt misschien te begrijpen. De reacties op dit interessante stuk van Bernhard waren na de première in Wenen in elk geval heel uiteenlopend (2′):

 

Hiermee staan we op de drempel van een nieuwe fase in de literatuur. Het is de tijd van de spannende thriller van Umberto Eco, De naam van de roos (Il nome di Rose, 1980).

Het wordt nog meer een tijd van ‘fragmenten’ en ‘deconstructie’ in de literatuur. (Zie hiervoor de volgende paragraaf.)

Of om het met de woorden van Robert Schuster uit Heldenplatz te zeggen: Denkanstöße geben, mehr war es ja eigentlich nicht (p. 117).

 

Wat blijft – die eitle Blume, die im Rad der Nacht erstickt

 

Tot het vroege werk van Thomas Bernhard behoren de ongeveer 400 gedichten, die tamelijk onbekend zijn gebleven.

Beroemd is echter wel zijn cyclus van In hora mortis (In het stervensuur), een gedichtencyclus van twintig gedichten. Het is een soort werelds gebed dat op het Ave Maria is geënt en dat, hoe kan het anders bij Thomas Bernhard, vol doornen, bitterheid en vergankelijkheid is. (Hieronder in het Duits en Engels.)

 

 

 

 

Wild wächst die Blume meines Zorns

und jeder sieht den Dorn

der in den Himmel sticht

daß Blut aus meiner Sonne tropft

es wächst die Blume meiner Bitternis

aus diesem Gras

das meine Füße wäscht

mein Brot

o Herr

die eitle Blume

die im Rad der Nacht erstickt

die Blume meines Weizens Herr

die Blume meiner Seele

Gott verachte mich

ich bin von dieser Blume krank

die rot im Hirn mir blüht

über mein Leid.

 

In hora mortis/I

Uit: Thomas Bernard, In hora mortis (1958)

The flower of my anger grows wild

and everyone sees its thorn

piercing the sky

so that blood drips from my sun

growing the flower of my bitterness

from this grass

that washes my feet

my bread

o Lord

the vain flower

that is choked in the wheel of night

the flower of my wheat Lord

the flower of my soul

God despise me

I am sick from this flower

that blooms red in my brain

over my sorrow.

 

In hora mortis/I

vert. Reidel, James

 

Interessant gesprek met Thomas Bernhard (3sat), documentaire (49′).

Archivaufnahmen mit Thomas Bernhard. (Voor liefhebbers.)

Website over het werk van Thomas Bernhard.

 

Terug naar de vorige pagina: