In het Duits: Die Weimarer Klassik
Goethe und Schiller
Achtergrond
De Klassik is in Duitsland verbonden met de namen van twee stadjes en met de namen van twee grote schrijvers. De stad Weimar, het regeringscentrum, is verbonden met de schrijver Johan Wolfgang Goethe (1749 – 1832) en Jena met de naam van de dichter en professor voor geschiedenis: Friedrich Schiller (1759 – 1805). De periode van hun vriendschap werd als hoogtepunt van een literaire ontwikkeling beschouwd en spoedig als ‘klassiek’ bestempeld.
De plaats Weimar, waar zich een groot deel van de toenmalige Duitse intelligentsia had gevestigd, werd wel het Athene van Duitsland genoemd. De vriendschap tussen Goethe en Schiller bestond vanaf 1794 en duurde tot de dood van Schiller in 1805. Voordat zij bevriend raakten, waren beide schrijvers elk afzonderlijk al erg beroemd geworden in hun Sturm und Drang-tijd.
Met een classicus bedoelen we in het Nederlands iemand die Klassieke Talen, Grieks en Latijn, heeft gestudeerd. In het Latijn werd het woord classicus oorspronkelijk gebruikt voor iemand die tot de hoogste inkomensgroep behoorde. Classicus kreeg ook de betekenis van eersterangs of voorbeeldig. Aanvankelijk sloeg de term klassiek op de voorbeeldfunctie die de auteurs uit de Klassieke oudheid hadden voor de literatuur. Later werd klassiek ook wel in algemene zin gebruikt voor een nationale bloeitijd van hoogstaande literatuur. Meestal werd er in zo’n bloeiperiode dan teruggegrepen op de literatuur van de Klassieke oudheid, soms via de cultuur van de Renaissance als voorbeelden, waarbij welbewust de tijd van de Middeleeuwen werd overgeslagen. |
Meer informatie over wat er in Duitsland in deze tijd gebeurde: Klik hier voor achtergrondinformatie |
Die Klassik in een notendop:
Weimar en Goethes Italiaanse reis
Goethe moet naar Weimar komen!
Dat wilde althans de nog jeugdige hertog Carl August (1757 – 1828), die op achttienjarige leeftijd de regeringsverantwoordelijkheid van zijn moeder, hertogin Anna Amalia, overnam.
Goethe was in Duitsland beroemd geworden door zijn briefroman Die Leiden des jungen Werthers (1774). Weimar stelde, zoals zovele kleine Duitse stadjes en staatjes in die tijd, in politiek en economisch opzicht niet erg veel voor. Maar de hertog en de hertogin wilden zich door kunstenaars en wetenschappers laten omringen en van hun hof een centrum van progressieve cultuur maken.
Goethe had in 1776 besloten om op hun uitnodiging in te gaan. Vanaf 1779 was hij minister in Weimar. Hij hield zich hier niet alleen bezig met zaken rond het theater in Weimar, maar onder andere ook met de staatsfinanciën, de mijnbouw en het leger. De dagelijkse beslommeringen ging deze vroegere Stürmer und Dränger in de loop der jaren steeds meer als dwang ervaren. Gedichten schreef hij nog wel maar grotere projecten zoals toneelstukken of de Faust, bleven onafgemaakt liggen. Daarom vroeg hij verlof. Uit zijn brieven blijkt, dat het niet makkelijk was om zich uit het sociale leven in Weimar terug te trekken.
Telekolleg: Wer war Goethe? (Video, 5′).
Radiouitzending over het leven van Goethe (br2; 22′). |
Lutz Görner over Goethe in Weimar:
‘Om drie uur ’s nachts verliet ik stilletjes Karlsbad, anders had men mij niet laten gaan’ (Italienische Reise, 3 september 1786). Dan begint voor Goethe de Grand Tour naar Italië. Aanvankelijk zou hij enkele maanden wegblijven, maar diep onder de indruk van al het schone dat hij daar uit de tijd van de Klassieke Oudheid aantreft, duurt zijn eerste reis naar Italië anderhalf jaar.
In 1790 reist hij voor een tweede keer naar Italië. Dat Goethe zich in Rome niet alleen door hoogstaande cultuur en schone kunsten liet imponeren, blijkt wel uit de gedichten die hij aanvankelijk onder ‘erotica romana’ wilde uitgeven:
erotica romana Froh empfind ich mich nun auf klassischem Boden begeistert, Vertaling: |
Op zijn reis naar het oude Rome heeft Goethe zijn evenwicht hervonden. Tegenover de hertog Carl August bekende hij voortaan het liefst als kunstenaar te willen werken. Met regeringszaken hield hij zich na zijn terugkeer in Weimar dan ook alleen nog bezig, als hij daartoe speciale opdrachten kreeg. Intussen kon hij zich dan, net als een kunstenaar uit de Klassieke oudheid, volledig concentreren op wat hij als zijn eigenlijke opdracht beschouwde: natuur en kunst.
Goethe legde zijn kunstopvatting kernachtig vast met de regels:
In der Beschränkung zeigt sich erst der Meister, Und das Gesetz nur kann uns Freiheit geben.
(‘Natur und Kunst’ van J.W. Goethe, 1802. Voor het eerst gedrukt in 1818.)
Beluister hier het gedicht.
Natur und Kunst – Goethe Natur und Kunst, sie scheinen sich zu fliehen, Es gilt wohl nur ein redliches Bemühen! So ist’s mit aller Bildung auch beschaffen: Wer Großes will, muß sich zusammen raffen; |
Opvoeding door kunst en literatuur
Weimar mag dan wat achteraf in Midden-Europa gelegen zijn, de Franse Revolutie en de bloedige nasleep ervan bleven er niet onopgemerkt. Friedrich Schiller, sinds 1789 professor voor het vak geschiedenis in Jena (vlakbij Weimar), keurde het bloedige verloop van de Franse Revolutie resoluut af. De staat heeft andere instrumenten nodig om de op zich goede ideeën van de Verlichting en van de Franse Revolutie – vrijheid, gelijkheid, broederschap – te kunnen realiseren, vond hij.
Schiller geloofde in opvoeding of liever, in een degelijke vorming (Bildung) van alle staatburgers. De kern van deze opvoeding zag hij, evenals Goethe, in het klassieke schoonheidsideaal. Een intensieve omgang met de kunst en de literatuur van de klassieke oudheid, zouden een positieve bijdrage kunnen leveren aan de verbetering van de samenleving.
De toneelstukken, die Goethe en Schiller in deze tijd schreven, stonden dan ook in dienst van het uitdragen van de idee van de humaniteit en vrijheid. Toneel beschouwden zij als scholing in praktische wijsheid en als richtingwijzer voor de verlichte burger, die hier meer kon leren dan via wetgeving of religie mogelijk was. De ‘jonge wilden’ zoals Goethe en Schiller uit de Sturm und Drang-tijd wel werden genoemd, lijken in Weimar hun wildste haren te hebben verloren.
In plaats van de eenzijdige nadruk op vrijheid en gevoel, komt een streven naar harmonie tussen verstand én gevoel, zelfontplooiing én zelfbeschikking, plicht én vrijheid in dienst van ware menselijkheid naar Grieks voorbeeld, gekenmerkt door het streven naar kennis van het Goede, het Ware en het Schone. In Goethe’s Iphigenie auf Tauris breekt Iphigeneia met ‘het oude lied’, waarin de willekeur en wreedheid van de goden nog bezongen wordt. In plaats daarvan vertegenwoordigt Iphigeneia goedheid, recht en mildheid. Zo wordt Iphigeneia als ‘reine Seele’ tot voorbeeld voor een nieuwe humaniteit. Goethe speelde zelf in 1779 in een allereerste versie van dit stuk de rol van Orestes.
Een uitzending over Goethe en de Klassik kun je hier bekijken:
Samenwerking Goethe en Schiller
‘Wie niet bemint en nooit eens dwaalt, laat hij zich toch begraven’, zegt Goethe. Regelmatig reisde Goethe naar Jena om er met zijn vriend Schiller samen te werken. Tijdens de maaltijden bedachten zij hun 926 Xenien. In het oude Griekenland gaf men zijn gasten gewoonlijk een geschenk onder het zeggen van een korte spreuk (in een vaste vorm: distichon met hexameters en pentameters; xenos betekent: vreemde, gast). Beide vrienden namen in de Xenien hun tijdgenoten en literaire tegenstanders in een vaak scherpe satirische toon op de hak. Dat zij hierbij graag een glaasje dronken, blijkt wel uit de brieven aan zijn vrouw, waarin Goethe menigmaal schreef: ‘stuur mij nog wat flesjes Port en Madeira …’ (zomer 1792).
Ondanks de ernst van de eigenlijke thema’s, zouden vele citaten uit hun toneelstukken en ballades in teksten van de moderne hip hop-scene niet misstaan. Er valt ook regelmatig heel wat te lachen om het werk van beide heren. Schiller schreef in deze periode naast ballades vooral werken met historische thema’s zoals: Maria Stuart (1800), Die Jungfrau von Orleans (1801) en Wilhelm Tell (1804). Goethe werkte onder andere aan Egmont (1787), Iphigenie auf Tauris (1786 – 1788) en sloot eindelijk zijn Faust, Tragödie erster Teil in 1806 af.
Friedrich Schiller
Schiller verhuisde in 1787 naar Weimar. Hier ontmoette hij Goethe een enkele keer, maar van vriendschap was aanvankelijk nog geen sprake. In 1789 werd hij professor voor geschiedenis en filosofie in Jena. Evenals Goethe bleef Schiller de idealen van de Franse Revolutie – vrijheid, gelijkheid, broederschap – trouw, maar met het bloedige verloop van deze revolutie kon hij niet instemmen. In de politiek turbulente tijd kon hij zich in het naar verhouding rustige Weimar aan kunst en wetenschap wijden. Van grote invloed op hem waren de studie van de werken van de Duitse filosoof Immanuel Kant (1724 – 1804) en de briefwisseling met de Berlijnse hoogleraar Wilhelm von Humboldt (1767 – 1835) over kunst en opvoeding.
De vriendschap met Goethe dateert van 1794. Hun directe samenwerking komt tot uitdrukking in de bijdrages aan tijdschiften als ‘die Horen’ (naar de Griekse goden voor de jaargetijden ‘Horai’ genoemd) en de ‘Xenien-Almanach’, waarin tijdgenoten op scherpe toon om hun burgerlijke ideeën bekritiseerd worden. In 1799 verhuist Schiller definitief naar Weimar. Ondanks een tamelijk ernstige longziekte weet hij ook in de laatste jaren van zijn leven veel te publiceren. Voor zijn toneelstukken kiest hij vooral historische thema’s, waarvan Wilhelm Tell (1804) misschien nog wel het bekendste is. In 1805 sterft Schiller aan een longontsteking.
Schillers Wilhelm Tell
Kort voor zijn dood in 1804 voltooide Friedrich Schiller het toneelstuk Wilhelm Tell, de vrijheidsstrijder en de nationale volksheld van de Zwitsers. Schiller was zelf nooit in Zwitserland geweest, hij kende het land alleen uit de verhalen van Goethe, die er in de jaren 1775 en 1779 een reis naartoe had gemaakt. Ondanks dat is de ‘Wilhelm Tell’ toch het nationale epos van de Zwitsers geworden.
Wilhem Tell komt samen met een aantal gezworenen – de Eidgenossen – in opstand tegen de Habsburgse keizer (het verhaal speelt rond 1300), die in Zwitserland vertegenwoordigd wordt door de landvoogd Gessler. Gessler dwingt de Zwitsers een hoed die symbool voor hemzelf staat, te groeten en de Zwitsers ervaren dit als een vernedering. Als Tell weigert de hoed te groeten, neemt Gessler zijn zoontje als gijzelaar. Gessler dwingt Tell om met een handboog een appel van het hoofd van zijn zoontje te schieten. Nadat hem dit gelukt is, vuurt Tell ook een pijl op Gessler af en vermoordt hem. Het Zwitserse volk verklaart zich hierop onafhankelijk.
Naast de appelscène is voor de Zwitsers de zogenaamde ‘Rütlischwur’ van belang. Op de Rütliwiese, hoog in de bergen in de buurt van Luzern, zouden vertegenwoordigers van de drie Urkantone van Zwitserland – Schwyz, Uri en Unterwalden – elkaar een eed van trouw in hun strijd voor onafhankelijkheid hebben gezworen. Bij Schiller is te lezen:
Rösselmann:
Bei diesem Licht, das uns zuerst begrüsst |
Balladen van Goethe en Schiller
Een ballade is een gedicht met epische (verhalende) en dramatische elementen met vaak een tragische afloop. Goethe geeft in zijn ballades de voorkeur aan de verhouding tussen mens en natuur (denk aan zijn Erlkönig of aan der Zauberlehrling).
Schiller kiest vaak filosofische thema’s voor zijn gedichten waarin een bepaalde hoogstaande morele idee wordt behandeld. In der Handschuh bijvoorbeeld staat liefdeloosheid centraal.
Beluister en lees enkele balladen van Goethe en Schiller. |
Goethes levenswerk: Faust
Je zou kunnen zeggen dat wat de ‘Ilias’ en de ‘Odyssee’ van Homeros voor het Grieks zijn, het Faust-drama van Goethe voor het Duits is. Het thema stamt uit de 16e eeuw. Een man sluit een verbond met de duivel, Mefistofeles, niet om rijkdom te vergaren maar om kennis en inzicht te verwerven. Zie ook de Dr Faustus van de Late middeleeuwen.
Een Duits volksboek over Faust uit 1587 komt in Engeland terecht. Daar wordt het bewerkt door de toneelschrijver Christopher Marlowe. Zijn bewerking ligt ten grondslag aan uitvoeringen van rondreizende toneelgezelschappen in Duitsland.
Goethe schrijft dat hij in zijn jeugd met het Faust-thema in aanraking kwam via een poppenspel. Geheel in de geest van zijn tijd herdicht Goethe dit thema tot een groot epos over de mens op zoek naar kennis en vrijheid. Vrijwel zijn gehele leven is Goethe met het Faust-verhaal bezig geweest. Uiteindelijk verscheen van hem Urfaust, Faust I en Faust II.
Goethes Faust wordt regelmatig opgevoerd.
Ben je geïnteresseerd in het ontstaan van Faust en de Urfaust, dan vind je hier een interessant Telekolleg. |
Faust I
Na de Prolog im Himmel – waarin God en de gevallen engel (= duivel) Mefistofeles strijden om de vraag of de mens nu tot het goede of het kwade geneigd is – treffen we de wetenschapper Faust aan in de nacht. Hij is vertwijfeld over zijn ontoereikende kennis.
Faust: Habe nun, ach! Philosophie, Juristerey und Medicin, Und leider auch Theologie! Durchaus studirt, mit heißem Bemühn. Da steh ich nun, ich armer Thor! Und bin so klug als wie zuvor; Heiße Magister, heiße Doctor gar, Und ziehe schon an die zehen Jahr’ Herauf, herab und quer und krumm, Meine Schüler an der Nase herum – Und sehe, daß wir nichts wissen können! Das will mir schier das Herz verbrennen. Zwar bin ich gescheidter als alle die Laffen, Doctoren, Magister, Schreiber und Pfaffen; Mich plagen keine Scrupel noch Zweifel, Fürchte mich weder vor Hölle noch Teufel – Dafür ist mir auch alle Freud’ entrissen, Bilde mir nicht ein, was rechts zu wissen, Bilde mir nicht ein, ich könnte was lehren, Die Menschen zu bessern und zu bekehren. Auch hab’ ich weder Gut noch Geld, Noch Ehr’ und Herrlichkeit der Welt. Es möchte kein Hund so länger leben! Drum hab’ ich mich der Magie ergeben, Ob mir, durch Geistes Kraft und Mund Nicht manch Geheimniß würde kund; Daß ich nicht mehr, mit saurem Schweiß, Zu sagen brauche, was ich nicht weiß; Daß ich erkenne, was die Welt Im Innersten zusammen hält, Schau’ alle Wirkenskraft und Samen, Und thu’ nicht mehr in Worten kramen.(Faust I, 354-385) |
Faust: Nu heb ik filosofie, rechten en medicijnen en, o spijt, daarnaast ook nog theologie lang gestudeerd met noeste vlijt. Hier sta ik nu, ik arme dwaas! niets wijzer dan ik was, helaas. Ik ben magister, doctor bovendien, en houd nu al zo’n jaar of tien bij hoog en laag, van vroeg tot laat al mijn studenten aan de praat – beseffend niets te kunnen weten! Dat heeft zich in mijn hart gevreten. Wel ben ik wijzer dan al die papen, doctoren, magisters en dat soort knapen, ‘k word niet gekweld door vrome twijfel, ben ook niet bang voor hel of duivel – Maar toch, mijn vreugde is gevlogen: geen kennis waar ik op kan bogen, geen mens die ik iets heb te leren of tot iets hogers kan bekeren. Ook heb ik nergens geld of goed, niemand die mij met eerbied groet. Geen hond die zo zou willen leven! Dat heeft mij tot de magie gedreven: Wie weet, als ik naar geesten luister komt eindelijk meer licht in ’t duister. Dan hoef ik niet meer, klam van ’t zweet, te beweren dat ik zelf niet weet maar krijg te zien welk krachtenspel ten grondslag ligt aan dit bestel, ‘k doorgrond de zaden en het rijpen en hoef niet steeds naar ’t woord te grijpen. ( Faust, Een tragedie, vertaald door Ard Posthuma, Amsterdam 2001, p. 29v) |
De film Faust, Der Tragödie erster und zweiter Teil met Bruno Ganz in de hoofdrol kun je op internet in zijn geheel bekijken. Na 20 min spreekt Faust de hierboven afgedrukte beroemde rede, waarmee het eigenlijke verhaal begint. (Of bestel de DVD.)
Interessante radiouitzending in de reeks Klassiker der Schullektüre “Faust I” – #Goethe #Science #Sex:
|
Nadat Faust bekend heeft, dat hij met al dat studeren en getob, waarin hij op zoek was naar de hoogst mogelijke kennis omtrent mens en wereld, weinig opgeschoten is, glipt een hondje, een poedel, met hem zijn studeerkamer binnen:
Origineel
Faust: Mephistopheles: Faust: (…) Mephistopheles: (Faust I, 1323-1327 und 1338-1340) |
Vertaling
Faust: Mephistopheles: Faust: (…) Mephistopheles: ( Faust, Een tragedie, vertaald door Ard Posthuma, Amsterdam 2001, p. 62v) |
De poedel blijkt Mefistofeles, de duivel, te zijn aan wie Faust daarna zijn ziel verkoopt. Hij sluit met hem een weddenschap, om de fel begeerde kennis alsnog te verwerven. Faust zal het anders moeten aanpakken. Als studie en boekenwijsheid hem tot nu toe niet geholpen hebben, dan zal hij Mephistopheles’ advies moeten opvolgen. Alleen een kennismaking met het echte leven kan hem het benodigde inzicht verschaffen.
Daarom laat hij Faust in de Auerbachs kelder in Leipzig kennismaken met het studentenleven en met de Hexenküche, waar de stijve wetenschapper door een heks tot een vlotte jongen wordt omgetoverd.
Faust ontmoet het nog onbedorven en naïeve meisje Margarete, ook wel Gretchen geheten. Om deze dramatische liefdesgeschiedenis draait de rest van het eerste deel van de Faust. Gretchen wordt zwanger van Faust en om de schande van deze ongehuwde zwangerschap te ontlopen doodt de diep-religieuze Gretchen haar kind. Zij wordt voor deze babymoord veroordeeld en in een kerker vastgezet.
Faust wil Mephistopheles de schuld voor al dit kwaad in zijn leven in de schoenen schuiven, maar deze wijst Faust op zijn eigen verantwoordelijkheid. Uiteindelijk probeert Faust zijn geliefde uit de gevangenis te bevrijden. Maar Gretchen wijst zijn hulp af. Met een kwaad geweten wil zij niet langer op aarde leven, hier kan niemand haar meer helpen. Terwijl Faust bereid is om gedane zaken eenvoudig te vergeten, neemt Gretchen de schuld voor al haar daden volledig op zich.
Aan het eind van Faust I wordt zij voor haar religieuze standvastigheid alsnog in de hemel opgenomen.
Origineel
Margarete: (Faust I, 4544-4549) |
Vertaling
Ik mag niet weg, wat heb ik nog te hopen! ( Faust, Een tragedie, vertaald door Ard Posthuma, Amsterdam 2001, p. 200v) |
- Bekijk Faust I to go voor een samenvatting van de Faust:
Faust II
Nur der verdient sich Freiheit wie das Leben, Der täglich sie erobern muß.
Aan het eind van de Faust I lijkt Mephistopheles te winnen van Faust, maar Goethe schrijft intussen nog aan een tweede deel. Dat deel voltooit Goethe kort voor zijn dood in 1832. Aan het eind van zijn lange zoektocht wint Faust toch van Mephistopheles. Hij is dan tot het inzicht gekomen, dat al het getob over zin en samenhang in de wereld weinig waard is.
Vrijheid moet dagelijks veroverd worden!
Origineel
Faust: |
Vertaling
Faust: (Faust, Een tragedie, vertaald door Ard Posthuma, Amsterdam 2001, p. 460) |
Voor zichzelf hebben de beide vrienden uit Weimar en Jena dit vrijheidsideaal, zoals uit het slot van Goethes gedicht die Lustigen von Weimar blijkt, in elk geval ten volle weten te realiseren:
Spiel und Tanz, Gespräch, Theater,
Sie erfrischen unser Blut;
Laßt den Wienern ihren Prater;
Weimar, Jena, da ist’s gut!
Vertaling: ‘Spel en dans, gesprek, theater, zijn verfrissend voor ons bloed. Laat die Wiener met hun Prater. Weimar, Jena, da’s pas goed!’
(Uit: Die Lustigen von Weimar, 1813. Vertaling: J. K.)
Beroemde citaten uit Faust
Faust is verplichte kost geweest voor ontelbare generaties. Daarom zijn een aantal Faust-citaten tot het alledaagse Duits gaan behoren. Bijvoorbeeld:
|
Na de Klassiek komt de periode van de Romantiek