Rilke, Hofmannsthal, George

Hevig verlangen naar geluk

 

Het Beethovenfries is een verhaal van Klimt over het verlangen van de mens naar geluk. De beelden gaan terug op Schillers Ode an die Freude en zijn tegelijk een hommage aan Beethoven.

 

Deze beroemde wandschildering van Gustav Klimt (1862 – 1918) heeft als begeleidende tekst:

‘Die Sehnsucht nach Glück findet Stillung in der Poesie.’

 

Het gebouw van de Secession in Wenen waar het Beethovenfries zich bevindt

De naam hiervan: het Beethovenfries, verwijst naar de componist Ludwig van Beethoven. Aan hem heeft Klimt zijn muurschildering gewijd. De verwijzing naar Beethoven roept herinneringen op aan de tijd van de romantiek. Aan het eind van de negentiende eeuw vind je talloze romantische thema’s terug, zoals voorliefde voor het geheimzinnige en het fantastische. Voorliefde voor verre reizen, zwerflust, onvervulde verlangens en dood geven deze periode ook wel de naam ‘neoromantiek’. In de muziek is Gustav Mahler een goed voorbeeld van dit teruggrijpen op de Romantiek.

Mahler was onder de indruk van de Duitse dichter Friedrich Rückert (1788 – 1866). Beroemd zijn de Kindertotenlieder van Rückert die Mahler op muziek heeft gezet. Hij greep voor zijn composities ook terug op teksten uit de volksliederen-verzameling van Clemens Brentano en Achim von Arnim (zie hiervoor de periode van de Romantiek).

 

Beluister hier een lied van Mahler uit Des Knaben Wunderhorn: Revelge/Reveille.

Gustav Mahler (1860 – 1911)

 

Lees hier de tekst van het lied

Des Morgens zwischen drei’n und vieren

 

Des Morgens zwischen drei’n und vieren
Da müssen wir Soldaten marschieren,
Die Gäßlein auf und ab.
Mein Schätzel sieht herab.
Trala la la la, Trala la la la.
Mein Schätzel sieht herab.

Ach, Bruder, ich bin geschossen,
Die Kugel hat mich schwer getroffen;
Trag mich in mein Quartier,
Es ist nicht weit von hier.

Ach Bruder, ich kann dich nicht tragen,
Die Feinde haben uns geschlagen.
Helf dir der liebe Gott!
Ich muß marschieren in den Tod!

Ach, Brüder, ihr geht vorüber,
Ach, wär‘ es mit mir schon vorüber!
Ihr Lumpenfeind‘ seid da,
Ihr tretet mir zu nah!

Ich muß wohl meine Trommel rühren,
Sonst werde ich mich ganz verlieren
Die Brüder, dick gesät,
Die liegen wie gemäht.

Er schlägt die Trommel auf und nieder,
Er wecket seine stillen Brüder.
Sie schlagen ihren Feind;
Ein Schrecken schlägt den Feind.

Er schlägt die Trommel auf und nieder,
Sie sind vorm Nachtquartier schon wieder,
Ins Gäßlein hell hinaus.
Sie ziehn vor Schätzels Haus

Da stehen morgens die Gebeine
In Reih und Glied wie Leichensteine,
Die Trommel steht voran,
Daß sie ihn sehen kann.

 

De Oostenrijkse schilder Gustav Klimt vooraanstaand kunstenaar van de Secession.

Met de spreuk: ‘Het verlangen naar geluk komt in de poëzie tot rust’, verwoordde Klimt het levensgevoel van een generatie schrijvers rond de eeuwwisseling. In tegenstelling tot de naturalisten zochten deze schrijvers hun toevlucht in de kunst omwille van de kunst. In het Frans: L’ art pour l’ art. De enige zekerheid die men had, waren de strikt persoonlijke indrukken van een zich voortdurend veranderende werkelijkheid. Deze impressies wilden zij in hun werk, in schilderijen, in literatuur en in muziek tot uitdrukking brengen. Klimt pleitte voor een nieuwe kunst. Op het gebouw waar de jonge kunstenaars hun werk tentoonstelden, stond ‘De tijd zijn kunst, de kunst zijn vrijheid.’ Voor dit Secessions-gebouw ontwierp hij het Beethovenfries.

Uitzending over de Wiener Kunstszene: Das Haus der Wiener Sezession.

In de schilderkunst was Claude Monet (1840 – 1926) een voorbeeld van de nieuwe kunstrichting. In de muziek waren dat o.a. Gustav Mahler en Claude Debussy (1862 – 1918).

 

Wil je meer over het Beethovenfries weten, bekijk dan deze film:


of bezoek de site van P. Simons.

 

 

Stefan George (1868 – 1933)

 

Stefan George (re.) was bevriend met de Nederlandse dichter Albert Verwey (li.).

De dichter Stefan George is een bekend vertegenwoordiger van de neoromantiek. Wat zijn thema’s betreft zoekt George aansluiting bij de Franse symbolisten, zoals Paul Verlaine (1844 – 1896) en Stéphane Mallarmé (1842 – 1898). De politiek en de actualiteit interesseren George niet. In zijn gedichten probeert hij een sfeer van zuivere schoonheid en van een paradijselijke wereld op te roepen. Zijn werk is bewust steeds in kleine oplagen verschenen, voor ‘ingewijden’ bedoeld en beslist niet voor de massa.

Hier zijn drie mooie gedichten van George als voorbeeld:

 

 

 

Beluister Hochsommer

De tekst van

Hochsommer kun je hier lezen

 

Hochsommer (1890)

Ton verklang auf den altanen ·
Aus den gärten klänge tönen ·
Unter prangenden platanen
Wiegen sich die stolzen Schönen ·
Keck in eleganten zieren
Sie am arm den kavalieren
Milder lauschen und mit süssen
Winken grüssen.

Ja die reifen die sich rühmen
Feiner kinder flink im spiel
Huldigen dem leichten stil ·
Auf den lippen eitle fragen ·
Von verlockenden parfümen
Hingetragen.

Pauken schweigen · sachte geigen.
Ferner tritt · es nahen reiter·
Leises traben · langsamen weiter · ·
Zwanglos darf ein flüchtig raunen
Sie bestaunen.

Fröhliche gallante leere
Feindlich trubem totenmeere ·
Weise schlaffheit · nur im bade
Wahre gnade.

Auf dem wasser ruderklirren ·
Gondel die vorüberfuhr ·
Sanfte takte sanftem kirren
Sich vereinen einer kleinen
Pompadur.

 

Beluister Der Herr der Insel

De tekst van

Der Herr der Insel kun je hier lezen

 

Der Herr der Insel (1894)

Die fischer überliefern dass im süden
Auf einer insel reich an zimmt und öl
Und edlen steinen die im sande glitzern
Ein vogel war der wenn am boden fussend
Mit seinem schnabel hoher stämme krone
Zerpflücken konnte · wenn er seine flügel
Gefärbt wie mit dem saft der Tyrer-schnecke
Zu schwerem niedrem flug erhoben: habe
Er einer dunklen wolke gleichgesehn.
Des tages sei er im gehölz verschwunden.
Des abends aber an den strand gekommen.
Im kühlen windeshauch von salz und tang
Die süsse stimme hebend dass delfine
Die freunde des gesanges näher schwammen
Im meer voll goldner federn goldner funken.
So habe er seit urbeginn gelebt.
Gescheiterte nur hätten ihn erblickt.
Denn als zum erstenmal die weissen segel
Der menschen sich mit günstigem geleit
Dem eiland zugedreht sei er zum hügel
Die ganze teure stätte zu beschaun gestiegen
Verbreitet habe er die grossen schwingen
Verscheidend in gedämpften schmerzeslauten.

 

Beluister Komm in den totgesagten park

De tekst van

Komm in den totgesagten Park kun je hier lezen.

 

Komm in den totgesagten park (1885)

Komm in den totgesagten park und schau:
Der schimmer ferner lächelnder gestade.
Der reinen wolken unverhofftes blau
Erhellt die weiher und die bunten pfade.

Dort nimm das tiefe gelb – das weiche grau
Von birken und von buchs – der wind ist lau.
Die späten rosen welkten noch nicht ganz.
Erlese küsse sie und flicht den kranz.

Vergiss auch diese letzten astern nicht.
Den purpur um die ranken wilder reben
Und auch was übrig blieb von grünem leben
Verwinde leicht im herbstlichen gesicht.

 

Stefan George 1910

Dit laatste gedicht is misschien niet direct duidelijk. Je kunt er vele kanten mee op. Het is heel wat anders dan een toneelstuk van Hauptmann met zijn uitvoerige regieaanwijzingen, waar weinig aan vrije interpretatie overgelaten wordt. George speelt hier op geheel eigen wijze met taal en met symbolen. Eigenlijk interesseert het hem niet erg, wat je erin wilt lezen. De dichter voelt zich vrij om iets moois te maken. Hij staat niet in dienst van wie of wat dan ook. De kunst die hij voortbrengt is er volledig ter wille van zichzelf: l’art pour l’art.

Deze vorm van poëzie heet ook wel symbolisme. Het is een extreme of radicale vorm van het impressionisme.

Maar als je wat nauwkeuriger leest, dan zie je dat de dichter wel degelijk iets wil zeggen. Het lyrische ik –  de ‘verteller’ –  wijst via de herfstsymboliek op de vergankelijkheid van het leven van de mens. Maar dan moet de lezer de symbolen wel willen begrijpen. En wie zegt wat uiteindelijk waar is? Het woord, alleen het woord als symbool, schept hier een nieuwe werkelijkheid en een nieuwe zin.

Het verlangen naar geluk wordt zo gestild in een geheimzinnig verwoorden van een individuele impressie. Van een beschrijving van de realiteit is hier nauwelijks sprake. De symbolische taal van de kunst verwijst naar een hogere, naar een door de kunstenaar geschapen werkelijkheid. Niet iedereen voelde zich in de enigszins mystieke kring van dichters rond George thuis. Thomas Mann zou dat later in zijn verhaal ‘Das Prophetentum’ beschrijven.

 

Een interessante radiouitzending over deze geheimzinnige figuur en zijn Dichterkreis kun je hier beluisteren:

 

 

Hugo von Hofmannsthal (1874  –  1929)

 

Tot de kring van George behoorde aanvankelijk ook de dichter Hugo von Hofmannsthal. Hij bracht het moderne levensgevoel op deze wijze onder woorden:

 

‘Es ist den Menschen im Allgemeinen nicht gegeben zu sehen was ist.’

 

Goed kijken en waarnemen is niet altijd eenvoudig. Maar nog lastiger is het om de wereld te doorgronden of door middel van taal onder woorden te brengen. In Ein Brief (1902) worstelt hij met dit thema van ‘sprakeloosheid’. Hij laat hierin een fictieve succesvolle dichter uit de 16e eeuw, Lord Chandos, aan het woord. Deze verontschuldigt zich voor zijn lange periode van improductiviteit. Maar zwijgen past nu eenmaal beter in een tijd, waarin de dichter geen juiste middelen vindt om de wereld in woorden te vatten.

In het gedicht Was ist die Welt kom je hetzelfde thema tegen: de wereld is een boek, dat zich in een mensenleven nu eenmaal niet zo eenvoudig laat doorgronden.

 

Beluister het gedicht.

Was ist die Welt?

Was ist die Welt? Ein ewiges Gedicht,
Daraus der Geist der Gottheit strahlt und glüht,
Daraus der Wein der Weisheit schäumt und sprüht,
Daraus der Laut der Liebe zu uns spricht

Und jedes Menschen wechselndes Gemüt,
Ein Strahl ists, der aus dieser Sonne bricht,
Ein Vers, der sich an tausend andre flicht,
Der unbemerkt verhallt, verlischt, verblüht.

Und doch auch eine Welt für sich allein,
Voll süß-geheimer, nievernommner Töne,
Begabt mit eigner, unentweihter Schöne,

Und keines Andern Nachhall, Widerschein.
Und wenn du gar zu lesen drin verstündest,
Ein Buch, das du im Leben nicht ergründest.

Hugo von Hofmannsthal

 

 

Griensteidl, een favoriet café van Hugo von Hofmannsthal.

Von Hofmannsthal was kind aan huis in de voorname Weense cafés Central en Griensteidl. Deze cafés waren belangrijke ontmoetingsplaatsen van de kring van jonge dichters rond de Jahrhundertwende. Later werden deze kringen ‘Junges Wien’ genoemd. Von Hofmannsthal ontmoette er Stephan George en Arthur Schnitzler.

Vanaf 1909 werkte hij samen met de componist Richard Strauss. Hij leverde een belangrijke bijdrage aan de nu nog steeds populaire operettes als Der Rosenkavalier en Ariadne auf Naxos.

Met Richard Strauss (1864 – 1949) en met de regisseur Max Reinhardt richtte hij in 1920 de wereldberoemde Salzburger Festspiele op. Bij de opening van dit festival werd zijn toneelstuk Jedermann – te vergelijken met ‘Elckerlyc’ in het Nederlands – opgevoerd. Jedermann gaat over de rijke man die door de dood wordt opgehaald om zich tegenover God voor zijn leven te verantwoorden.

 

Uitvoering van Jedermann op de Salzburger Festspiele

 

Een  uitvoering van Jedermann  door het Odyssee-Theater Wien kun je hier bekijken.

De werken van Hofmannsthal zijn te vinden op de site van het Projekt Gutenberg.

 

 

Rainer Maria Rilke (1875 – 1926)

 

Rainer Maria Rilke in Moskou door L. O. Pasternak 1928

 

De wereld was de dichters van rond de Jahrhundertwende een raadsel geworden. Maar Rainer Maria Rilke (1875 geboren in Praag, 1926 gestorven in Zwitserland) had raadsels lief. Aan zijn veel oudere geliefde Lou Andreas-Salomé – bekend van haar biografie over Nietzsche – schreef hij:

‘Ik begin nieuwe dingen te zien’ en ‘Ik leer zien. Ja, ik begin.’ Zijn nieuwe dichtbundel, die in 1908 verscheen, noemde hij dan ook Neue Gedichte. Rilke geeft er raadsels in op. Hij beschrijft de werkelijkheid niet zomaar, maar hij werpt er een nieuw licht op en wil de lezer anders doen zien. Hij plaatst de dingen in een nieuw en verrassend perspectief. Rilke zegt zelf over zijn werk:

‘De kunst is de hartstochtelijke omkering van de wereld.’ (zie: Paul Claes, Raadsels van Rilke, Amsterdam 1995)

 

De woordkunstenaars uit deze tijd, door wie kunst omwille van de kunst bedreven wordt, schrijven beslist niet alleen maar abstracte, onbegrijpelijke en wereldvreemde gedichten. Anders dan de naturalisten proberen zij het verrassende te onthullen en een revolutionaire kern te openbaren. Maar dan moet je wel door de dingen, zoals zij zich bij oppervlakkig aanschouwen aan de mens voordoen, heen willen kijken.

Rilke had goed leren kijken. Hij had kunstgeschiedenis gestudeerd in Praag, München en Berlijn. Hij maakte twee keer een grote reis naar Rusland, waar hij ook Tolstoi ontmoette. Deze reizen waren van grote invloed op hem. In 1902 sloot hij zich aan bij de kunstenaarskolonie in Worpswede in Noord-Duitsland. Hij trouwde er met de beeldhouwster Clara Westhoff. Dit tot verdriet van de oudere Lou Andreas-Salomé, met wie hij ook goed bevriend was. Daarna ging hij naar Parijs, waar hij als secretaris bij de beeldhouwer Auguste Rodin werkte. Bij hem zou hij minstens tien jaar werken. Verder was er de invloed van Paul Cézanne, de grondlegger van de moderne schilderkunst.

Rilke leerde het werk van Cézanne in Parijs op een grote tentoonstelling in 1907 kennen. Aan zijn vrouw schreef hij dagelijks brieven over zijn bezoeken aan de tentoonstelling. Daaruit bleek dat Rilke zich niet alleen herkende in de impressionistische kunstopvatting van Cézanne, maar dat hij ook diens Spartaanse levensstijl bewonderde. Na zijn ‘Cézanne-Erlebnis’ verkoos Rilke ook een leven, dat geheel in dienst zou staan van de kunst, waarin hij afzag van verdere aardse genietingen. Zoals hij in één van de laatste brieven over Cézanne zelf zegt:

 

‘Alle gepraat is misverstand. Inzicht is er slechts binnen het werk.’

 

Vanwege zijn intensieve omgang met de beeldhouwkunst, worden de gedichten van Rilke ook wel eens ‘Dinggedichte’ genoemd, omdat hij er zo goed dingen in beschrijft. Toch is het beter om van ‘raadsels’ te spreken. Hij plaatst de dingen in zijn gedichten, geheel anders dan de naturalisten in hun werk deden, voortdurend in een nieuw licht, waardoor hij verrassende en nieuwe aspecten onthult die bij oppervlakkig kijken verborgen zouden blijven.

Vergelijk een willekeurige herfstdag met het perspectief, waar Rilke hem in plaatst in zijn gedicht Herbsttag (1902) of een panter in de dierentuin, met Der Panther (1903) en de draaimolen in het Parc du Luxembourg met Das Karussell(1906). Je ziet nieuwe dingen.

De gedichten staan hieronder.

Der Panther (1903)

Im Jardin des Plantes, Paris

Sein Blick ist vom Vorübergehn der Stäbe
so müd geworden, daß er nichts mehr hält.
Ihm ist, als ob es tausend Stäbe gäbe
und hinter tausend Stäben keine Welt.

Der weiche Gang geschmeidig starker Schritte,
der sich im allerkleinsten Kreise dreht,
ist wie ein Tanz von Kraft um eine Mitte,
in der betäubt ein großer Wille steht.

Nur manchmal schiebt der Vorhang der Pupille
sich lautlos auf -. Dann geht ein Bild hinein,
geht durch der Glieder angespannte Stille –
und hört im Herzen auf zu sein.

 

Beluister Der Panther in een uitvoering door het Rilke-Projekt (Ben Becker):

 

Dit gedicht van Rilke bestaat in vele interpretaties. Bekijk deze eens van toneelspeler Isaac Boateng.

 

Das Karussell (1906)

Jardin du Luxembourg, Paris

Mit einem Dach und seinem Schatten dreht
sich eine kleine Weile der Bestand
von bunten Pferden, alle aus dem Land,
das lange zögert, eh es untergeht.

Zwar manche sind an Wagen angespannt,
doch alle haben Mut in ihren Mienen;
ein böser roter Löwe geht mit ihnen
und dann und wann ein weißer Elefant.

Sogar ein Hirsch ist da, ganz wie im Wald,
nur daß er einen Sattel trägt und drüber
ein kleines blaues Mädchen aufgeschnallt.

Und auf dem Löwen reitet weiß ein Junge
und hält sich mit der kleinen heißen Hand
dieweil der Löwe Zähne zeigt und Zunge.

 

Und dann und wann ein weißer Elefant.

Und auf den Pferden kommen sie vorüber,
auch Mädchen, helle, diesem Pferdesprunge
fast schon entwachsen; mitten in dem Schwunge
schauen sie auf, irgend wohin, herüber –

Und dann und wann ein weißer Elefant.

Und das geht hin und eilt sich, daß es endet,
und kreist und dreht sich nur und hat kein Ziel.
Ein Rot, ein Grün, ein Grau vorbeigesendet,
ein kleines kaum begonnenes Profil -.
Und manchesmal ein Lächeln, hergewendet,
ein seliges, das blendet und verschwendet
an dieses atemlose blinde Spiel …

Beluister het gedicht.

 

Herbsttag (1902)

Herr, es ist Zeit. Der Sommer war sehr groß.
Leg deinen Schatten auf die Sonnenuhren,
und auf den Fluren laß die Winde los.

Befiehl den letzten Früchten, voll zu sein;
gib ihnen noch zwei südlichere Tage,
dränge sie zur Vollendung hin, und jage
die letzte Süße in den schweren Wein.

Wer jetzt kein Haus hat, baut sich keines mehr.
Wer jetzt allein ist, wird es lange bleiben,
wird wachen, lesen, lange Briefe schreiben
und wird in den Alleen hin und her
unruhig wandern, wenn die Blätter treiben.

Herbsttag (en Liebeslied) kun je hier in de voordracht van Lutz Görner beluisteren.

 

Die Aufzeichnungen des Malte Laurids Brigge

 

In 1910 ontstaat het enige prozawerk van Rilke: Die Aufzeichnungen des Malte Laurids Brigge. Het boek gaat over een Duitse schrijver – dit mag je autobiografisch opvatten – , die in Parijs in een existentiële crisis raakt. Thema is het ‘leren zien’, het vragen naar wat achter de oppervlakte van het leven schuilgaat. Concreet worden deze vragen aangesneden tegen de achtergrond van het verloren gaan in het anonieme bestaan van een grote, onbekende en angstaanjagende stad. De stad wordt later door veel expressionistische dichters als thema van hun werk gekozen. Het verhaal van Rilke lijkt gelezen te moeten worden tegen de achtergrond van de parabel van de verloren zoon uit het Nieuwe Testament. Maar bij Rilke is de ’thuiskomst’ van de hoofdpersoon eerder het geluk dat je vindt in een belangeloze arbeid in alle rust. Onder ‘thuiskomst’ verstaat Rilke een soort mystiek opgaan in het hogere. Het is een bijna religieuze ervaring, een liefde tot God, die weinig lijkt op een reële en moeizame zwerftocht van een ‘verloren zoon’ of de thuiskomst van Odysseus na jaren van zware inspanningen en omzwervingen.

Hevig verlangen naar geluk wordt gestild in de poëzie.

Op het eerste gezicht lijkt Rilke niet zo toegankelijk, maar wie eenmaal één van zijn raadsels heeft ontcijferd, beschouwt hem als één van de grootste Duitse dichters van de negentiende eeuw.

Wie dit allemaal nog te abstract in de oren klinkt, leze Rilkes Liebeslied. Hier komt het hevige verlangen naar geluk, onmiskenbaar tot rust.

Liebeslied (1907)

Wie soll ich meine Seele halten, dass
sie nicht an deine rührt? Wie soll ich sie
hin heben über dich zu andern Dingen?
Ach gerne möcht ich sie bei irgendwas
Verlorenem im Dunkel unterbringen
an einer fremden stillen Stelle, die
nicht weiterschwingt, wenn deine Tiefen schwingen.
Doch alles, was uns anrührt, dich und mich,
nimmt uns zusammen wie ein Bogenstrich,
der aus zwei Saiten eine Stimme zieht.
Auf welches Instrument sind wir gespannt?
Und welcher Spieler hat uns in der Hand?
O süßes Lied.

Beluister hier Liebeslied.

 

Terug naar Jahrhundertwende: