Christian Kracht
Faserland |
Christian Kracht werd in 1966 in een welgestelde familie in Zwitserland geboren. Hij heeft in Canada op school gezeten en bezocht een chic internaat aan de Bodensee. Hij is publicist, schrijft romans en maakt ook films. Zijn vader had een hoge functie bij Axel Springer, de uitgever van onder andere de Bildzeitung.
Hoewel de verteller in Faserland natuurlijk niet gelijk gesteld mag worden met de schrijver, zijn autobiografische elementen in de roman aanwezig. Het boek beschrijft een reis van Noord- naar Zuid-Duitsland en eindigt bij de Bodensee in Zwitserland. Het Duitsland in het milieu van de rijkere jeugd wordt vanuit Zwitsers perspectief beschreven en op de hak genomen. Aan het eind van de reis door Duitsland denkt de verteller, na de zelfmoord van één van de hoofdpersonen, na over wat hij zijn kinderen allemaal nog met goed fatsoen zou kunnen vertellen.
Ich würde ihnen von Deutschland erzählen, von dem großen Land im Norden, von der großen Maschine, die sich selbst baut, da unten im Flachland. Und von den Menschen würde ich erzählen, von den Auserwählten, die im Inneren der Maschine leben, die gute Autos fahren müssen und gute Drogen nehmen und guten Alkohol trinken und gute Musik hören müssen, während um sie herum alle dasselbe tun, nur eben ein ganz klein bisschen schlechter. Und dass die Auserwählten nur durch den Glauben weiter leben können, sie würden es ein bisschen besser tun, ein bisschen härter, ein bisschen stilvoller.
Von den Deutschen würde ich erzählen, von den Nationalsozialisten mit ihren sauber ausrasierten Nacken, von den Raketen-Konstrukteuren, die Füllfederhalter in der Brusttasche ihrer weißen Kittel stecken haben, fein aufgereiht. Ich würde erzählen von den Selektierern an der Rampe, von den Geschäftsleuten mit ihren schlecht sitzenden Anzügen, von den Gewerkschaftern, die immer SPD wählen, als ob wirklich etwas davon abhinge, und von den Autonomen, mit ihren Volxküchen und ihrer Abneigung gegen Trinkgeld.
Ich würde auch erzählen von den Männern, die nach Thailand fliegen, weil sie so gerne mächtig und geliebt wären, und von den Frauen, die nach Jamaica fliegen, weil sie ebenfalls mächtig und geliebt sein wollen. Von den Kellnern würde ich erzählen, von den Studenten, den Taxifahrern, den Nazis, den Rentnern, den Schwulen, den Bausparvertrags-Abschließern, von den Werbern, den DJs, den Ecstasy-Dealern, den Obdachlosen, den Fußballspielern und den Rechtsanwälten. Das wäre aber alles eigentlich auch etwas, das der Vergangenheit angehören würde, dieses Erzählen da oben an dem Bergsee. Vielleicht bräuchte ich das alles nicht zu erzählen, weil es die große Maschine ja nicht mehr geben würde. Sie wäre unwichtig, und da ich sie nicht mehr beachte, würde es sie nicht mehr geben, und die Kinder würden nie wissen, dass es deutschland jemals gegeben hat, und sie wären frei, auf ihre Art. (Faserland, 153, 154)
Daarna bezoekt hij het graf van Thomas Mann, één van de grootste Duitse schrijvers. Maar Mann heeft eigenlijk nauwelijks navolgers gehad en hij wordt door nog maar weinigen gelezen. Hij is vlakbij Zürich in Zwitserland begraven. Het graf is door de ik-persoon nauwelijks nog te vinden, als hij het ziet, poept een grote zwarte hond op het graf.
Kracht is beïnvloed door de Amerikaanse populaire cultuur van bijvoorbeeld Bret Easton Ellis met zijn romans Less than Zero (Minder dan niks, 1985, 1986) of American Psycho (1991).
Bij Ellis worden taboes doorbroken vanwege de onverbloemde beschrijvingen van geweld, sex en verheerlijking van consumptie en merkkleding als hoogste goed. Kracht schrijft in vergelijking met Ellis wel een heel wat subtielere en leesbaardere roman. Maar zijn cynisme en spot – zijn ironie – zijn er niet minder scherp om. De welvaartsmaatschappij wordt tot in zijn extremen met wilde party’s, drug- en alcoholgebruik, merkkleding en bovenmatige verkwisting omhelsd. Kracht gaat daarin zover, dat dit tegelijk een provocatie is. Genieten staat voorop en zelfkritiek is ver te zoeken. Veelzeggend voor de hoofdpersoon is, dat hij zijn dure Triumph op het eiland Sylt – een chic vakantieoord – gewoon achterlaat en met de taxi verder naar Hamburg reist. Zijn reis is tamelijk doelloos.
Uit zijn veelvuldige monologen komt de lezer te weten hoe hij over de maatschappij denkt. Van SPD’ers, Nazi’s, taxichauffeurs met lange haren, homo’s – als Schwuletten aangeduid – en gepensioneerden moet hij niets hebben. Zijn vriendschappen mislukken steeds, hij doet intussen niets, maar wil toch ook geen Arschloch zijn. Vanuit Hamburg doorkruist hij Duitsland tot in het Zuiden. Steeds doet hij locaties aan waar de rijken elkaar ontmoeten: house partys, openingen van tentoonstellingen en concerten. Intussen neemt hij scherp waar, geniet de overvloed en de rijkdom, bekritiseert met een cynische blik, maar veroordeelt nooit.
Das Taxi fährt die Milchstraße hoch, dann biegen wir ab, und schon sind wir im dicksten Pöseldorf. Wir halten vor Nigels Wohnung, und ich bezahle den Taxifahrer, der zum Glück…kein einziges Wort gesagt hat,weil er sauer war, dass wir beide gleich alt sind und ich ein Jackett von Davies&sons trage und er auf Demos geht.
Obgleich, wenn ich es mir überlege, hätte ich gerne mit ihm geredet und ihm gesagt, dass ich auch auf Demonstrationen gehe, nicht, weil ich glaube, damit würde man auch nur einen Furz erreichen, sondern weil ich die Atmosphäre liebe. Es gibt nämlich nichts besseres als den Moment, in dem die Polizei sich überlegt, loszuschlagen, weil wieder ein paar Flaschen geflogen sind, und dann rennt die Polizei los…und dann stolpert ein Demonstrant, irgend so ein armes Schwein, der sich die Schnürsenkel an seinen blöden Doc Martens nicht gescheit zugebunden hat und dann fallen ca. 80 Polizisten über den her und prügeln auf ihn ein.
Davon gibt es dann Fotos in der Zeitung, und dann wird wieder diskutiert, ob die Polizei zu gewalttätig ist, oder die Demonstranten oder beide und ob die Gewaltspirale eskaliert. Das ist wieder so ein unglaublicher Satz. Daran lässt sich doch alles über diese Welt ablesen, wie unfassbar verkommen alles ist. Aber das würde der Taxifahrer nicht verstehen, weil er sonst ja ein Jackett von Davies&sons tragen würde, sich die Haare anständig schneiden und kämmen und seinen Regenbogen-Friedens-Nichtraucher-Ökologen-Sticker von seinem Armaturenbrett reißen würde. Also zahle ich dem Taxifahrer seinen Fahrpreis und gebe ihm noch ein dickes Trinkgeld, damit er in Zukunft weiß, wer der Feind ist. (Faserland, 29 – 30)
Achter zijn arrogantie verbergt hij zijn grote onzekerheid. Het boek lijkt een moderne variant van Eichendorff, Aus dem Leben eines Taugenichts, waarin de veelal jonge hoofdpersonen ook alles achter zich laten, gedreven door een verlangen naar verre oorden, op zoek naar het romantische ideaal van Novalis‘ Blaue Blume. Maar bij Kracht geen happy end, eigenlijk helemaal geen eind. Het is een boek van het viervoudige afscheid, een afscheid van de jeugd, afscheid van illusies en doelen, afscheid van vrienden en afscheid van het Duitsland van de vaders.
Het lijkt allemaal wat somber, maar er valt door zijn cynisme en overdrijving heel wat te lachen om deze roman, de schrijftaal leunt dicht tegen spreektaal aan, veel woorden en uitdrukkingen komen uit de omgangstaal van jongeren.
De titel wordt recht gedaan, faseln betekent maar wat kletsen, maar Faser (eigenlijk: vezel, rafel) zou ook kunnen verwijzen naar het Engelse father.
Met zijn vrouw Frauke Finsterwalder heeft Kracht in 2013 een film gemaakt met de titel Finsterworld. Ook hierin staat een Deutschlandreise centraal. De langharige taxichauffeur is hierin echter ingeruild voor het ouderwetse type van de kritische en linkse leraar, maar het thema blijft hetzelfde:
Duitsland, mijn vaderland, het is een duister woud, … ein finsterer Wald.
De film wordt op filmfestivals geroemd. Recensie onder de foto:
Andere populaire boeken van Kracht zijn Ich werde hier sein im Sonnenschein und im Schatten (2008) en Imperium (2012). Het eerste speelt in Zwitserland in 1917 en beschrijft wat er gebeurd zou kunnen zijn als Lenin van Zwitserland een communistische koloniale mogendheid had gemaakt.
Het tweede speelt op het eiland Papua Nieuw Guinea, waar Duitsland in de negentiende eeuw korte tijd een kolonie heeft gehad. Hoofdpersoon is August Engelhardt, een apothekersassistent, die er bijzondere, utopistische ideeën over een leefgemeenschap op nahoudt. Engelhardt heeft ook daadwerkelijk geleefd van 1875 tot 1919 (zie foto). Hij was vegetariër, nudist en geloofde in de heilzame werking van de kokosnoot. Met zijn leefgemeenschap is het slecht afgelopen, zelf vond hij een vroege dood.
Engelhardt wil zijn kolonie volledig op de voedingswaarde van de kokosnoot baseren. Eten, drinken, kleding, onderdak, alles houdt er verband met de kokosnoot. De mens is voor hem het evenbeeld van God in het dierenrijk, de kokosnoot is het plantaardige evenbeeld van God. Wie zich daarmee voedt, als het sacrament van de natuur, voedt zich met God. De titel verwijst misschien naar het Derde Rijk of naar de Verenigde Staten als gevaarlijke centra van machtsuitoefening, met vele onkritische en religieuze navolgers.
Het verhaal is een meesterlijke vertelling in een prachtige stijl, dat je als kritiek op kolonialisme en fanatisme zou kunnen lezen. Maar bovenal is het een vermakelijk en spannend boek, soms een beetje sadistisch.
Literatur im Foyer Quartett over Imperium (15′): |
Kracht past met zijn romans in de traditie van literatuur, die misschien ongewild, weer serieus wordt. De ironie wordt er zo ver in doorgevoerd, dat ze plotseling weer ernstig klinkt. Geheel in de lijn van de pop-zanger Jarvis Cocker, die in The day after the Revolution luidt zingt: Irony is over.
Bespreking van Imperium door Dieter Wunderlich. |
Nog sterker komt deze tendens tot uitdrukking in het door Christian Kracht samen met vier anderen gevoerde gesprek in hotel Adlon, Tristesse Royale (1999).
Hoewel de schrijvers de indruk wekken, dat het gesprek ook echt gevoerd is, zou dat ook evengoed niet het geval geweest kunnen zijn. Het boek is een door en door geconstrueerde tekst, waarin op studentikoze wijze en in parodiërende stijl genietend van het luxe leven in het duurste penthouse van het hotel Adlon in Berlijn afgerekend wordt met de terreur om links of politiek correct te zijn.
In het eerste deel van het boek staat het thema geld centraal, de kringloop en de omgang met geld. Ongelimiteerd boven je stand leven wordt hier als experiment uitgevoerd en daarvan wordt literair verslag gedaan.
Die Langeweile ist der Hauptfeind unserer Generation, weil wir damit aufgewachsen sind, verwöhnt und von Reizen überflutet. Wir sehnen uns nach der Unterbrechung der Langeweile. Wer an Hunger leidet, und nicht im Adlon sitzt, langweilt sich nicht. Wir sind nichts als Produkte einer postmateriellen Generation, die nur noch mit der Langeweile zu kämpfen haben. Genau wie die Haltung zum Geld, das immer da sein muss, ob man es nun hat oder nicht. Unser Grundluxus ist so hoch, dass wir auch durch Schulden nicht weit fallen können. Die strahlenden Beispiele oben sind genau wie wir. Donald Trump oder Kashoggi waren auch nie reich, aber so hoch verschuldet, dass die Banken sie nicht mehr fallen konnten. Es ist vollkommen Wurscht, ob du eine Milliarde plus oder minus hast. Wer es sich leisten kann, sein Konto um fünfzigtausend Mark zu überziehen, ist sehr reich. Wer sich die schulden leisten kann, ist reich.
Deshalb gibt es für uns auch keine Spur eines Existenzkampfes mehr. Daher haben wir Zeit für Langeweile. Es ist genau das Gefühl, das Marc Aurel hatte, als ihm zum Zeitpunkt römischer Hochkultur – gleichzeitig Beginn ihres Niedergangs – nichts mehr blieb, als versonnene Betrachtungen zu schreiben. Er schaute über die Hügel von Rom hinweg und sinnierte. Es war einfach alles zu perfekt.
Wir schauen über die Quadriga und das hässliche Berlin dort unten hinweg und befinden uns ebenfalls am Fin de siècle einer perfekten Kultur, die offensichtlich in ihrer höchsten Endform äußerst langweilig ist. (Tristesse Royale, 33.)
Christian Kracht bij de komische show van Harald Schmidt (2001; 8′):
Wolfgang Herrndorf
Tschick |
Tschick (2010) is een roadmovie-roman, een heldenroman en een coming-of-age roman. In een vraaggesprek legt Wolfgang Herrndorf (1965 – 2013) uit hoe hij op het idee ervan gekomen is.
In 2004 heeft hij de boeken die hij vroeger in zijn jeugd graag las, nogmaals ter hand genomen. Denk aan Lord of the Flies of aan Huckleberry Finn.
En daarbij heb ik vastgesteld, dat alle lievelingsboeken drie overeenkomsten hadden: een snel uit de weg ruimen van de volwassenen, waar je mee te maken hebt, grote reizen maken en ruim water. Ik heb nagedacht over hoe je deze drie elementen het beste in een gedeeltelijk realistische jeugdroman onder zou kunnen brengen. Met een vlot de Elbe af varen leek mij belachelijk, in de Bondsrepubliek anno 2000 op een schip gaan en de boel achter je laten, is ook idioot. Alleen bij de auto schoot mij iets te binnen. Twee jongens stelen een auto. Water ontbrak, maar de kern van het verhaal had ik zo in enkele minuten te pakken. (31.01.2011, gesprek met K. Passig, F.A.Z; vert. JK.)
Het boek is komisch en gaat over twee jongens van iets ouder dan 14 jaar. Andrej Tschichatschow (Tschick), een jongen van Duits-Russische komaf, woonachtig in Berlin-Marzahn en Maik Klingenberg, vader makelaar en moeder alcoholverslaafd, breken er in de zomer tussenuit met een gestolen Lada. Zonder kaart of kompas reizen ze naar Walachije, zonder daarbij duidelijk voor ogen te hebben, waar ze dan eigenlijk naar op weg zijn. In die zin staat dit boek in de traditie van de Duitse Romantiek, maar dan in een modern Amerikaans jasje, met allerlei verwijzingen naar en effecten uit spannende Hollywoodfilms. Kenmerk: veel vaart, veel bizarre avonturen en het tegendeel van saai.
Natuur en landschappen spelen een bijzondere rol. Nergens in de reis van de jongens is het verhaal concreet te lokaliseren. De landschappen buiten de Duitse autowegen, waar alles gebeurt, zijn als vage romantische dagdromen vol symboliek. De jongens leven in een soort paralleluniversum naast die andere even absurde wereld van de volwassen ouders. Het verhaal wordt vanaf hoofdstuk zes vanuit het perspectief van Maik chronologisch verteld. De laatste twee hoofdstukken pakken dan de draad weer op van het begin, pas daar wordt duidelijk, waarom en hoe zij op het bureau van de politie terechtgekomen zijn, het verhaal, waar het boek mee begint.
Und jetzt habe ich immer noch nicht erklärt, warum sie mich Psycho genannt haben. Denn, wie gesagt, für kurze Zeit hieß ich auch Psycho. Keine Ahnung was das sollte. [… ] Und natürlich hatte das auch einen speziellen Grund, warum ausgerechnet ich so hieß. Dieser Grund war ein Deutschaufsatz bei Schürmann, sechste Klasse. Thema Reizwortgeschichte. Reizwortgeschichte geht so: Man bekommt vier Wörter, zum Beispiel ‘Zoo’, ‘Affe’, ‘Wärter’ und ‘Mütze’, und dann muss man eine Geschichte schreiben, in der ein Zoo, ein Affe, ein Wärter und eine Mütze vorkommen. Wahnsinnig originell. Der reine Schwachsinn. Die Wörter, de Schürmann sich ausgedacht hatte, waren ‘Urlaub’, ‘Wasser’, Rettung’ und ‘Gott’. Was schon mal deutlich schwieriger war als mit dem Zoo und dem Affen, und die Hauptschwierigkeit war natürlich Gott.
Bei uns gab es nur Ethik, und in der Klasse waren 16 Atheisten inklusive mir, und auch die, die Protestanten waren, die haben nicht wirklich an Gott geglaubt. Glaube ich. Jedenfalls nicht so, wie Leute daran glauben, die wirklich an Gott glauben, die keiner Ameise was zuleide tun können oder sich riesig freuen, wenn einer stirbt, weil der dann in den Himmel kommt. Oder die mit einem Flugzeug ins World Trade Center krachen. Die glauben wirklich an Gott. (Tschick, 24)
In hoofdstuk zes stelt Maik zijn ouders voor: zijn vader is een aan lager wal geraakte makelaar, zijn moeder alcoholverslaafd, zij verblijft in een afkickcentrum, maar zegt dat zij naar een beautyfarm gaat. Over zijn moeder schrijft hij dan het opstel Mutter und die Beautyfarm. Reizwortgeschichte von Maik Klingenberg. (26) Ieder moet zijn opstel voorlezen. ‘Und danach hieß ich eben Psycho. Fast ein Jahr lang nannten mich alle so. Sogar im Unterricht.’ (33)
Maik kan heel goed hoogspringen en niet onverdienstelijk tekenen. Ook Tschick heeft zijn bijzonderheden en kwaliteiten, maar door de klas worden beiden niet serieus genomen. Dat brengt hen in de zomer samen, als zij beiden niet uitgenodigd worden op het feest van hun klasgenote Tatjana. Dan begint hun spannende en uit het standpunt van Maik heel komisch beschreven avontuur.
Het boek eindigt verrassend in het zwembad bij het huis van Maiks ouders. Zijn vader is met zijn secretaresse vertrokken om een nieuwe woning te zoeken. Zijn moeder, die net teruggekeerd uit de kliniek alweer is begonnen te drinken, gooit planten, kussens, stoelen in het zwembad. Maik helpt haar ook de bank in het water te gooien. De buren bellen de politie, waarop moeder en zoon beiden in het water springen.
Ich dachte, dass es Schlimmeres gab als eine Alkoholikerin als Mutter. Ich dachte daran, dass es jetzt nicht mehr lange dauern würde, bis ich Tschick in seinem Heim besuchen konnte, und ich dachte an Isas Brief […] Ich dachte, dass ich das alles ohne Tschick nie erlebt hätte in diesem Sommer und dass es ein toller Sommer gewesen war, der beste Sommer von allen, und an all das dachte ich, während wir da die Luft anhielten und durch das silberne Schillern und die Blasen hindurch nach oben guckten, wo sich zwei Uniformen ratlos über die Wasseroberfläche beugten und in einer stummen, fernen Sprache miteinander redeten, in einer anderen Welt – und ich freue mich wahnsinnig. Weil, man kann zwar nicht ewig die Luft anhalten. Aber doch ziemlich lange. (Tschick, 253 – 254.)
Twee andere boeken van Herrndorf zijn Sand (2010) en Bilder deiner großen Liebe (2014). Het laatste is onvoltooid. In 2010 werd bij Herrndorf een tumor geconstateerd. Het verloop van zijn ziekte hield hij op een blog bij. In augustus 2013 bracht hij zich bij het Hohenzollernkanal in Berlijn met een schot om het leven.
Tschick is vaak met succes op het toneel gebracht en werd in 2016 door de bekende regisseur Fatih Akin verfilmd.
Theateruitvoering van Tschick in Dresden en gesprek met de regisseur. |
Benjamin Lebert
Crazy |
De ik-persoon in Benjamin Leberts Crazy (1999) – het boek is autobiografisch – wordt door zijn ouders in een internaat afgeleverd. Met vijf vrienden probeert Benni (Benjamin) uit te vinden hoe het is om volwassen te worden. In een levendige stijl, met korte zinnen en vol zelfironie schetst Lebert hoe het in een modern internaat toe kan gaan. Op zoek naar het echte leven daarbuiten, met de avontuurlijke ontsnappingen die daarbij horen en voorzichtige verkenningen van onder andere het nachtleven in de nabijgelegen steden Rosenheim en München, schetst Lebert een beeld van de problemen die gepaard gaan met de puberteit. Een belangrijke rol in het boek speelt de verwijzing naar het boek The Old Man and the Sea van de Amerikaanse auteur Ernest Hemmingway. Daarin gaat het om de strijd van de mens met de natuur. Benni leest op de avontuurlijke tocht met een internaatsvriend uit het boek voor.
Benjamin Lebert is in 1982 in Freiburg in Breisgau met een halfzijdige verlamming geboren. Evenals Benni in Crazy bezocht hij ook zelf een internaat, waar hij zijn eindexamen niet haalde. Op twaalfjarige leeftijd begon hij te schrijven. Toen hij zestien was, publiceerde hij Crazy. Van het boek werden binnen enkele maanden 200.000 exemplaren verkocht. In 2002 werd het boek verfilmd. Sindsdien publiceert Benjamin Lebert regelmatig een nieuwe roman. Zijn tweede is Der Vogel ist ein Rabe (2003), Flug der Pelikane uit 2010 wordt nu als zijn beste roman beschouwd.
Gesprek met Benjamin Lebert (ZDF; 15′):
Sibylle Berg
Ein paar Leute suchen das Glück und lachen sich tot |
Sibylle Berg is journalist en schrijfster. Na een moeilijke jeugd in de DDR verhuisde zij in 1984 naar het Westen, waar ze aanvankelijk niet veel geluk in haar carrière had. Toen ze artikelen is gaan schrijven voor verschillende tijdschriften, waaronder Die Zeit, is zij als schrijfster ontdekt. Sinds 1997 schrijft zij romans en theaterstukken. Op dit moment woont zij in Zürich.
Ein paar Leute suchen das Glück und lachen sich tot (1997) draait misschien om het zoeken naar geluk. Maar wat geluk precies is voor de hoofdpersonen? Zij weten het zelf niet.
Ook in dit boek wordt gereisd, naar Amerika, Marokko, Spanje en Italië op zoek naar het geluk. De handelende personen lijken niets met elkaar gemeen te hebben en worden in kleine hoofdstukjes, fragmenten, aan de lezer voorgesteld. Al lezende wordt duidelijk dat allen ( hun namen zijn: Vera, Helge, Nora, Tom, Bettina, Ruth, Karl, Pit, der Mann und Paul) op de één of andere manier met elkaar in relatie staan. Het boek speelt in de jaren negentig van de twintigste eeuw. Aan het begin drinkt Vera, de hoofdpersoon, alleen koffie. ‘Glückwunsch, sagt Vera.’ Aan het eind drinkt Vera op het balcon van haar hotelkamer weer koffie. ‘Herzlichen Glückwunsch, sagt Vera.’ Aan het begin wordt zij dertig, aan het eind is zij weer jarig, maar er is nog steeds niemand om haar te feliciteren. Of is het dezelfde dag als aan het begin van het boek? Intussen is er niets gebeurd. Als er al mensen geweest zouden zijn om haar te feliciteren, bijvoorbeeld Nora, haar dochter, of Helge, haar man, of haar vriendin Bettina, die weer de vriendin is van Nora, niemand van hen leeft meer, zonder dat zij daar zelf weet van heeft.
Auf einem Boot fahren drei Särge vorbei. Vera trinkt ihren Kaffee, sieht von den Särgen weg, in die Sonne. Und denkt sich. Schön blöd, einfach so sterben. Worum es geht, ist doch einfach nur, etwas zu lieben. Und wenn es Milchkaffee und Zigaretten sind. Es ist egal, was einer liebt. Und einfach so zu sterben, ohne noch einen Milchkaffee getrunken zu haben, ist ganz schön blöd. Und dann biegt das Boot mit den Särgen um die Ecke, und Vera vergißt ihre Gedanken. Sie trinkt einfach ihren Kaffee und raucht. (192)
Deze korte en op koele toon geformuleerde zinnen zijn kenmerkend voor de stijl van Berg. Zin voor zin analyseert zij waarnaar mensen misschien op zoek zijn. Maar elk streven is zinloos. Alleen de dood brengt bevrijding.
Soms moet je bij de literatuur uit deze tijd denken aan de periode van de Jahrhundertwende 1900 of van direct na de Tweede Wereldoorlog. Onzekerheid en richtingloosheid kenmerkten het bestaan. De mens voelde zich op zichzelf teruggeworpen en moest in het reine zien te komen met zijn existentie. Maar toen werden de antwoorden nog gezocht in engagement en actie. [Zie bijvoorbeeld de periode over Trümmerliteratur en over de Gruppe 47.
Schrijvers als Kracht en Berg observeren, zij beschrijven de absurde kant van het bestaan. Maar zij zetten zich er niet tegen af. Zij omhelzen de absurditeit en drijven deze op de spits, ze worden ironisch.
Er valt ook heel wat te lachen om hun boeken. De ironie wordt echter zover doorgedreven, dat hij omslaat in ernst. Waar je misschien liefde, geluk of romantiek zou verwachten in het leven vind je in hun romans sex, consumptie en dood. Je zou kunnen zeggen dat schrijvers rond de eeuwwisseling worstelen met wat de Franse socioloog Emile Durkheim (1858 – 1917) anomie heeft genoemd: een toestand van wetteloosheid (Grieks: anomos), niemand weet precies waaraan hij zich heeft te houden, alles is in beweging, alles kan en alles mag. Dat is tekenend voor de (hoofd-)personen in hun romans, die soms ook de hand aan zichzelf slaan. |
Gesprek met Sibylle Berg (9′). |
Meer over Neo Rauch:
Terug naar Duitstalige literatuur in het verenigde Duitsland: